Het grote probleem van links is het gebrek aan een economische theorie en teveel afhankelijkheid van moralisme, betoogt Matthijs Krul (ik vat het al te kort samen) in een zeer leeswaardig artikel met de titel Wat is er mis met Nederlands links? Opvallend genoeg noemt hij aan het eind het CDA in één mond met SP en PvdA als hij schrijft:
“Als links in Nederland zich werkelijk wil herontwikkelen en een weerwoord hebben op de nieuwrechtse consensus, dan moet het ophouden met overal alles in morele en ethische termen te beoordelen. Het moet het harde, moeilijke werk doen van het lezen van boeken en artikelen, het herbestuderen van economie en geschiedenis, en het ontwikkelen van een serieuze lange termijnperspectief van wat het is en waar het heen wil. […] Juist dan is het wezenlijk om een ‘duidelijk verhaal te hebben’, zoals dat in het huidige jargon heet, en dat verhaal moet uit meer bestaan dan een paar kreten over de zorg, zoals bij de SP, of een nieuw ethisch profiel, zoals PvdA en CDA tevergeefs menen als oplossing gevonden te hebben.”
Synthese
Het CDA is geen linkse partij, de vroegere linkerflank is via de EVP opgegaan in GroenLinks of, een enkeling die grote waarde aan de confessie hechtte, is opgegaan in de ChristenUnie. Tegelijkertijd is het CDA ook nooit een liberale partij geweest. Traditioneel wordt de christendemocratie op politiek gebied gezien als een synthese van socialisme (nadruk op staatsregulering) en liberalisme (nadruk op vrije markt), terwijl de christendemocratie nadrukkelijk zocht naar versterking van het maatschappelijk middenveld en daarbij economisch een gematigd liberale koers voer (natuurlijk waren er binnen het CDA verschillende stromingen, waarbij de CHU relatief liberaal was en de ARP relatief sociaal). Inmiddels heeft het CDA het economische frame van de liberale VVD overgenomen, opvallendste exponent hiervan zijn de zeven principes die partijleider Buma 1 juni dit jaar presenteerde. (Toevallig viel vrijdag, toen ik dit stuk aan het typen was, De Groene Amsterdammer op de mat, waarin het economisch program van het CDA vergeleken wordt met Reagan en Thatcher.)
De principes
Het eerste principe pleit weliswaar niet voor de markt, het noemt deze niet eens, maar zegt vooral: niet de overheid. Dat klinkt heel mooi, meer samenleving, minder overheid, maar een overheid die zich terugtrekt en vooral zegt ‘ik niet’, kan moeilijk het pleit tussen samenleving en markt in het voordeel van de eerste beslechten. Of, zoals historicus Jan Dirk Snel schrijft, deze leus is een anarchistische en destructieve leus die niet past bij een noodzakelijke betrouwbare overheid.
Het gaat verder bij principe twee: In Nederland moet iedereen een taak hebben. Lijkt me uitstekend, maar zegt de overheid ook hier: ‘Wij niet’? Want dan betekent ‘iedereen een taak’ toch vooral: Iedereen een betaalde baan. In de toelichting (pdf) verwijst Buma dan ook direct naar de hoge werkloosheid, waar hij veruit de meeste woorden aan verspilt. Op het laatst verwijst hij ook nog naar buurtvaders, voorleesmoeders en mantelzorgers. Dat het maatschappelijk middenveld juist in georganiseerd verband, zoals charitatieve instellingen, kerken en vertegenwoordigende organen tot stand komt en dat de overheid juist dáár het verschil kan maken, laat hij in het geheel weg: Het is bij Buma óf overheid, óf markt, óf individueel vrijwilligerswerk.
Principe 3: ‘Waar we een eerlijke economie tot stand brengen.’ In de toelichting wijst Buma het ‘doorgeschoten marktdenken’ af. Een alternatief wordt niet geboden, hij pleit slechts voor het versterken van kleinere bedrijven en het verlagen van belastingen voor middeninkomens. Daarbij moeten multinationals, voornamelijk brievenbusfirma’s, zwaarder belast worden. Voormalig minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid Aart-Jan de Geus noemt hier het moralisme van het CDA en van Buma: “Wat hij zegt is waar en goed: hij pleit voor meer ruimte voor ondernemers en meer moraal in het bedrijfsleven.”
De overheid trekt zich bij het CDA dus terug en laat alles aan de markt, maar wil nog wel het moraliserende vingertje opsteken naar de bedrijven die het gat dat de overheid laat vullen. Het is het probleem dat Krul aankaart in een notendop: Wie het realisme aan andere partijen laat, in dit geval het economisch liberale van de VVD, houdt alleen het moralisme over.
Maatschappelijk middenveld, wat is dat?
Traditioneel richtte het CDA zich op het maatschappelijk middenveld, ik noemde het net al. De Wereldbank definieert dit middenveld als ‘niet-gouvernementele en niet op winst gerichte organisaties die zich in het publieke leven mengen, die voor belangen van de leden of van anderen opkomen en gebaseerd zijn op ethische, culturele, politieke, wetenschappelijke, religieuze en filantropische overwegingen.’ Het maatschappelijk middenveld ís een alternatief voor zowel markt als overheid, in sommige gevallen. Waar het CDA niet op ingaat is op welke wijze de overheid het maatschappelijk middenveld zou kunnen ondersteunen. Het ontstaat namelijk niet vanzelf. Buma verwijst met het pleidooi voor vrijwilligerswerk en voor ‘samenleving’ wel naar het maatschappelijk middenveld, maar inhoudelijk blijft het leeg.
Dat is niet nieuw. Het lijkt erop dat het CDA de afgelopen jaren vooral bezig is geweest met strategie: electorale overwegingen bepaalden de positionering ten opzichte van andere partijen. Werd de PvdA gezien als dé belangrijkste concurrent, dan viel men Wouter Bos aan, inmiddels heeft de partij zich rechts van de VVD gepostuleerd en keert het CDA zich tegen nivelleren. Het geheel wekt de indruk van ‘zo de wind waait, waait mijn jasje.’ Het tanende vertrouwen in het CDA (de peilingen en verkiezingsuitslagen sinds 2000 tonen een structurele neergang, ondanks de inmiddels wat gunstiger peilingen) keert daar niet mee terug. De inhoud schiet vooralsnog tekort, het spel lijkt belangrijker dan de overtuiging. Niet dat goede verkiezingen altijd het belangrijkst zijn, een partij moet leiden en niet (het electoraat) volgen, maar door alleen het spel goed te spelen vertegenwoordig je het volk niet.
De afgelopen jaren is de participatie in het maatschappelijk middenveld structureel afgenomen. In Landelijk verenigd (ik focus me nu op de conclusies, blz. 57-62) toont socioloog Joep de Hart (met een aantal slagen om de arm, dat wel) dat steeds meer Nederlanders bij geen enkele maatschappelijke organisatie zijn aangesloten (blz. 57), dat de werving van vrijwilligers ofwel gelijk blijft of daalt (blz. 58), dat traditionele maatschappelijke organisaties weliswaar minder aantrekkelijk zijn, maar hun doelstellingen nog breed ondersteund en dat de relatie met deze traditionele organisaties functioneler en anoniemer worden door ontzuiling. De overheid moet zich hier een oordeel over vormen en beleid maken, simpelweg terugtrekken betekent slechts dat de markt groeit, niet de ‘samenleving’, niet het maatschappelijk middenveld. Als het CDA zich in wil zetten voor het maatschappelijk middenveld en voor de samenleving, dan dient zij daar beleidsvoorstellen voor te maken.
Het moet over de overheid gaan
Wat deze beleidsvoorstellen betreft: Er is een onderwerp dat in de recente publicaties van het CDA opvallend afwezig is: De rol van de overheid. Het CDA lijkt plezier te krijgen in het voeren van oppositie en daar is op zich niets op tegen. In het Nederlandse systeem komt het weinig voor dat een partij zich continu in het centrum van de macht bevindt, hoewel dat bijna voor het CDA geldt, iedere partij zal soms ook in de oppositie zitten. Maar een periode in de oppositie biedt vooral een uitgelezen kans voor bezinning. Die kans lijkt nog niet met beide handen aangegrepen te worden, op economisch gebied werpt de partij zich in de armen van de VVD, een echte maatschappijvisie, behalve dat het gezin bescherming verdient, dat het snelrecht vaker moet toegepast en dat vooral kansrijke immigranten welkom zijn, ontbreekt grotendeels.
Een inhoudelijke bezinning, die wat mij betreft veel meer voor de hand ligt, lijkt mij over de rol van de overheid te moeten gaan. Daarbij is een kleine overheid best mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan CHU-oprichter De Savornin-Lohman, die vond dat de overheid slechts als taak heeft om strijdige belangen te regelen en dat het liberale ‘bevordering van het algemeen belang’ de onduidelijk en te algemeen is en tot staatsabsolutisme leidt (zie bijvoorbeeld Van Deursen et. al. 1994, Overheid en publiek belang, p. 42). Daarvoor hoeft de beperkte staatsopvatting van Lohman niet leidend te zijn, sterker: deze lijkt realistisch gezien niet haalbaar of wenselijk.
Als de overheid zich terugtrekt, wat wordt dan van de bevolking verwacht? Dat ze zich inzetten, dat ze zich keurig gedragen? Dat klinkt als het stoppen met belastingcontrole, de overheid trekt zich terug, en het CDA verwacht dat mensen gewoon hun belastingformulier eerlijk invullen. De moraliserende kleine overheid van het CDA lijkt steeds meer op een rondreizende prediker, die zijn boodschap bij de mensen neerlegt, maar weigert de handen te gebruiken om iets op te bouwen. Waarom een dergelijke overheid de voorkeur heeft maakt het CDA niet duidelijk.
De huidige koers van het CDA, zeker kijkend naar de zeven principes, heeft weinig te maken met de traditionele uitgangspunten, zoals Jan Dirk Snel op zijn blog laat zien. Verandering is prima, maar de zeven principes vormen geen alternatief. Het is een keuze om de VVD na te volgen, soms ‘light’, als dat electoraal uitkomt juist radicaal. Strategie vervangt de overtuiging, het CDA past zich aan aan de uitgangspunten van de VVD.
Bezinning
Het CDA zit in een lastige positie. Als ze een voluit confessionele partij willen zijn, dan zullen zij net als ChristenUnie en SGP een zetelmatig marginale partij worden. De afgelopen jaren hebben zij de focus verlegd naar het gezin, moraal en het maatschappelijk middenveld. De rol van het maatschappelijk middenveld verschraalt en de geïnstitutionaliseerde charitativiteit neemt in populariteit af en de meer individueel georganiseerde liefdadigheid toe, mede mogelijk gemaakt door betere communicatiemiddelen, er wordt steeds meer verschillend gedacht over de de rol van het gezin, zowel vanuit conservatieve als uit progressieve hoek. Ook hier kalft de natuurlijke aanhang van het CDA dus af.
Om de positie van het CDA nog slechter te maken, zit er nog veel oud zeer over de eerdere keuze om samen met de PVV te gaan regeren. De wijze waarop tegenstanders hiervan in die tijd tegemoet getreden zijn, heeft het vertrouwen ernstig geschaad. Bezinning op dat punt is er echter nog niet geweest of in ieder geval niet naar buiten gekomen.
Door de liberale standpunten van de VVD te kopiëren wint het CDA hooguit wat ontevreden VVD’ers. Zolang het huidige kabinet het volhoudt en dus de VVD’ers ontevreden zijn, is dat een strategie die winst oplevert. Maar het CDA verliest hierdoor wel het eigen gezicht en erger: het gaat mee in een heilloze politieke voorkeur, in de praktijk, voor grote ondernemingen.
Anders overigens dan Matthijs Krul wil ik de focus op de economische theorie wel relativeren, de belangrijkste focus moet mijns inziens op de maatschappelijke ordening zijn. De wijze waarop geld verdiend wordt, is daar een belangrijk onderdeel van, net zoals bijvoorbeeld de toegang tot de arbeidsmarkt. Vanuit de christendemocratie is altijd betoogd dat de markt niet het enige antwoord is. In de praktijk wordt momenteel vooralsnog vooral het liberale program nagevolgd. Er moeten toch andere dogma’s denkbaar zijn dan alleen de vrije markt en een terugtrekkende overheid? Ik hoop dat het CDA deze tijd in de oppositie niet alleen gebruikt om het oppositievoeren te oefenen, maar ook voor een meer fundamentele bezinning op het verleden en op het economisch en politiek systeem van de toekomst.
Een confessie: Evert te Winkel is verzot op confessionele partijen.